Wijzigingswet Grondwaterwet (algemene regels voor het onttrekken van grondwater)
Wet van 26 april 1995, houdende wijziging van de Grondwaterwet met betrekking tot voor het onttrekken van grondwater te stellen algemene regels en enige andere onderwerpen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is het instrumentarium van de Grondwaterwet te verbeteren en aan te vullen door het stellen van algemene regels voor kleine onttrekkingen, het verlenen van tijdelijke vergunningen en het stellen van vergunningvoorschriften met het oog op beƫindiging of vermindering van onttrekkingen, mogelijk te maken.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel II
1
Bepalingen in provinciale verordeningen die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, in strijd zijn met artikel 15, eerste lid, van de Grondwaterwet, blijven gedurende twee jaar na de inwerkingtreding van deze wet van kracht, tenzij zij eerder met die bepaling in overeenstemming zijn gebracht.
2
Bepalingen in provinciale verordeningen die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, in strijd zijn met artikel 15, eerste lid, van de Grondwaterwet, blijven buiten toepassing voor onttrekkingen als bedoeld in artikel 15a, tweede lid, onder a, c en d, van de Grondwaterwet, die de in die onderdelen genoemde grenzen overschrijden en die na de datum van inwerkingtreding van deze wet zijn aangevangen.
3
Indien als gevolg van het in overeenstemming brengen van bepalingen in provinciale verordeningen met artikel 15, eerste lid, en artikel 15a, tweede lid, van de Grondwaterwet op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende verordening een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van die wet wordt vereist voor een onttrekking die voordien geregeld heeft plaatsgevonden met gebruikmaking van een vrijstelling ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Grondwaterwet, kan binnen een bij die verordening te bepalen termijn een vergunning worden aangevraagd overeenkomstig artikel 16 van die wet. Een zodanige onttrekking kan, op dezelfde wijze en in dezelfde mate, worden voortgezet gedurende een bij de verordening te bepalen termijn dan wel, indien een vergunning is aangevraagd, tot het tijdstip waarop de op de aanvraag gegeven beschikking onherroepelijk wordt. De in dit lid bedoelde termijnen kunnen verschillen naar gelang de omvang van de onttrekkingen.
4
Artikel 14b, eerste lid, onder c, van de Grondwaterwet blijft buiten toepassing ten aanzien van een beschikking op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 14 van die wet, welke wordt gegeven met toepassing van artikel II, onder B, van de wet van 23 december 1988, houdende enige wijzigingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet (Stb. 658).
Artikel III
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 26 april 1995
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
a
Jorritsma-Lebbink
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
m
de Boer
Uitgegeven de achttiende mei 1995
De Minister van Justitie,
w
Sorgdrager